(Column: 8 maart 2024)
Laatst vroeg ik mijn broer (bijna 85) of hij er wel eens over dacht om te gaan verhuizen. Kleiner wonen misschien? Ik wist het antwoord eigenlijk al. Hij en zijn vrouw, beide musici, hechten enorm aan hun leuke huis in Den Haag waar ze nog steeds les geven en genieten van de mooie omgeving. Zijn antwoord was inderdaad: “nee”. Maar om een andere reden. “Ik moet er niet aan denken” zei mijn broer, “want dan zou ik moeten opruimen!”. Ze bewaren inderdaad wel veel; kelder en zolder zijn tjokvol.
Zelf heb ik daar andere ideeën over. Juist in de voorjaarstijd vind ik opruimen heerlijk. “Heb ik dit echt nodig of kan ik ook zonder gelukkig zijn?” En dan blijkt dat er heel veel best naar de kringloop kan.
En het is nog zinvol ook toch? In deze tijd van het jaar lees je veel over de diepere betekenis van opruimen. Je ruimt er niet alleen je huis mee op, maar ook je geestelijke binnenkamers: het voorjaar, de periode die voor een groot deel samenvalt met de 40-dagen-tijd, kan immers een tijd zijn van bezinning, op zoek naar het zuivere, het echte. Ballast overboord en alleen behouden wat van waarde is.
Hoewel….als ik eerlijk ben, is het resultaat van mijn opruimwoede meestal dat ik die waardevolle dingen in huis alleen maar méér ga koesteren. Die komen na de opruiming beter tot hun recht. Ik wil ze beslist niet kwijt. Ik wil alleen kwijt waar ik zelf niks aan heb.
Het mooie van de 40-dagen-tijd is dat je leert loslaten, dat je iets prettigs kunt opgeven om je te richten op het wezenlijke. Maar ben ik bezig met loslaten als ik opruim? Als ik wegdoe wat ik niet hebben wil? En extra koester wat ik nooit zou willen weggeven?
Opruimen, ik ga er vrolijk mee door, maar laat ik het niet mooier maken dan het is. Bij mij heeft opruimen niets te maken met een diepere zin. Net zo min trouwens als bij mijn broer, die begint er niet eens aan.
Maria Bolijn